Artikelen

Rijk taalonderwijs is meer dan tips & tricks

Anneke Smits en Erna van Koeven

Erna van Koeven is hoofddocent binnen de afdeling Educatie en Bewegen van Hogeschool Windesheim. Ze is onderzoeker bij het lectoraat Onderwijsinnovatie en ICT en maakt deel uit van de leerkring Geletterdheid en Schoolsucces.

 

Anneke Smits is lector bij het lectoraat Onderwijsinnovatie en ICT van Hogeschool Windesheim en maakt deel uit van de leerkring Geletterdheid en Schoolsucces. Beiden schreven het boek ‘Rijke taal. Taaldidactiek voor het basisonderwijs’.

Nieuwe woordenschat verwerven leerlingen niet door lijstjes met moeilijke woorden en hun verklaring uit het hoofd te leren. Wat nodig is, is een rijke taalomgeving waarin ze hun woordenschat volwaardig kunnen ontwikkelen. In een eerder artikel gingen we hierop in. Maar hoe gebeurt dat het best in de klas? Welke didactische vaardigheden moet een leraar bezitten? Wat alvast niet volstaat, is een handvol tips & tricks.

 

Veel hangt af van de kennis- en ervaringsnetwerken die leerkrachten ontwikkelen rondom taal en lezen. Daarvoor bestaat gelukkig een receptenboek: veel vakliteratuur lezen, observerend en onderzoekend handelen, eigen ervaringen en meningen voortdurend uitdagen en knowhow uitwisselen met kennisrijke collega’s. Dit artikel gaat dieper op deze recepten in.

 

Je eigen ervaringen en meningen uitdagen

Isabel heeft ooit in een cursus geleerd dat je tijdens het voorlezen aan kleuters altijd praat over de titel, de schrijver en de illustrator van het boek, dat je moeilijke woorden uitlegt en dat je tijdens het lezen steeds vragen stelt. Zo doet ze dat nu nog steeds. Ze ziet geregeld dat kinderen afhaken. Plotseling realiseert ze zich dat haar keuzes te veel voortkomen uit gewoonte en dat de kinderen deze gewoonte niet bevestigen met hun gedrag. Het kan toch niet de bedoeling zijn om kinderen te demotiveren voor voorlezen? Ze begint zich af te vragen of het ook anders zou kunnen…

 

Dit voorbeeld illustreert dat je soms dingen blijft doen, omdat je ze lang geleden zo hebt geleerd, zonder dat je je afvraagt of leerlingen hier werkelijk van leren. Maar om rijk taal- en woordenschatonderwijs te kunnen vormgeven, is het van belang om steeds weer na te denken over je eigen ervaringen en meningen met betrekking tot (taal) onderwijs. Op basis daarvan kun je je eigen identiteit als (taal)leraar bevragen en je openstellen voor ontwikkeling.

 

Wat bepaalt je identiteit als (taal)leraar? Om te kunnen begrijpen waarom je doet wat je doet, is het goed om stil te staan bij je eigen ervaringen met taal(onderwijs). Net als jijzelf leren leerlingen alleen als leerstof er echt toe doet en hun aandacht weet te vangen. Welke ervaringen met (taal)onderwijs hebben jou gevormd? En hoe kan deze reflectie jou helpen om je huidige keuzes als (taal)leraar te maken? Drie vragen helpen je om je identiteit als taalleraar helder te krijgen:

  1. Denk na over de vraag hoe je vroeger zelf het (taal)onderwijs hebt ervaren. Wat zijn je eigen herinneringen aan spelling, begrijpend lezen, technisch lezen, wereldoriëntatievakken, lezen voor de lijst, het opleidingsonderwijs? Wanneer in je schoolcarrière heb je het gevoel gehad dat je werkelijk iets hebt geleerd? Aan welk type opdrachten had je een uitgesproken hekel? 
  2. Vraag je af hoe je zelf tegenover taal staat. Ben je een lezer? En zo ja, van welke boeken houd je? Houd je van schrijven of zie je daar juist tegenop?
  3. Vraag je af hoe je naar je vak als (taal)leraar kijkt. Vind je het fijn om wereldoriëntatielessen te geven? Geniet je van voorlezen, van het begeleiden van vrij lezen, van onderwijs in leesbegrip, van het schrijven van teksten, van spelling? Vind je het fijn om een methode uit te voeren of maak je je lessen liever zelf? Wat waarderen jouw leerlingen het meest in je? Maak je je druk over toetsen? Wat zijn je stokpaardjes

Probeer vervolgens na te gaan wat je identiteit als (taal)leraar betekent voor je rol als leraar. Zijn er dingen die je wel of niet doet die bepaald worden door je identiteit als (taal)leraar? De volgende vraag luidt dan: welke toekomst heb je voor ogen voor je leerlingen? Het antwoord wordt sterk bepaald door je eigen context. Of je bent opgegroeid in een villa in een klein dorpje of in een achterstandswijk in een stad heeft impact op de manier waarop je naar leerlingen kijkt. Heb je werkelijk hoge verwachtingen of spelen vooroordelen toch een rol in de onderwijskeuzes die je maakt? Dit kun je voor jezelf verhelderen door je de volgende vragen te stellen:

  1. Hoe ben je zelf opgegroeid? Ken je culturele diversiteit, meertaligheid en laaggeletterdheid uit je eigen omgeving?
  2. Welke rol speelt de omgeving van je jeugd als je kijkt naar taalzwakke leerlingen in je klas?
  3. En ten slotte: welke doelen streef je na in je taal- en leesonderwijs?

Wanneer je leraren vraagt wat de doelen zijn die zij met hun taal- en leesonderwijs nastreven, komen vaak drie soorten antwoorden naar voren (Van Koeven, Kootstra, De Groot, Schaafsma, 2018). Leraar 1 zal antwoorden: ik wil dat mijn leerlingen hun toetsen en hun examens behalen. Leraar 2 zal zeggen: ik wil dat mijn leerlingen plezier hebben in het onderwijs dat ik ze geef. En leraar 3 geeft het volgende antwoord: ik wil dat mijn leerlingen voldoende geletterd zijn en dat ze beschikken over een voldoende woordenschat en voldoende begrip om hun kansen in onze samenleving te optimaliseren.

 

Het onderwijs van deze drie leraren zal er verschillend uitzien. Het onderwijs van leraar 1 zal gericht zijn op ‘teaching to the test’, het oefenen van de leerstof die getest gaat worden met behulp van een methode. Leraar 2 zal zijn onderwijs sterk richten op het inzetten van leuke (woordenschat)werkvormen, zodat leerlingen plezier beleven aan de lessen. De gedachte daarachter is: als leerlingen enthousiast zijn over de lessen, zullen ze leren. Leraar 3 houdt steeds het einddoel voor zijn leerlingen voor ogen. Hij zoekt uit wat nodig is om alle leerlingen te helpen om hun geletterdheid, hun woordenschat en hun begrip te ontwikkelen. Ben jij vooral leraar 1, ben je leraar 2 of leraar 3? Kijk je vooral naar de toets of naar de toekomst van leerlingen?

 

Op basis van relevante wetenschappelijke literatuur een samenhangende visie ontwikkelen

Bart maakt zich al een tijd zorgen over zijn woordenschatonderwijs. Hij besteedt veel tijd aan woordrijen in de taalmethode. Hij leest wel dat het expliciet aanbieden van woorden niet effectief zou zijn, maar is het dan nooit effectief? Leren leerlingen wel genoeg woorden door te lezen? Dan leest hij een blog over een artikel waarin woorden verdeeld worden in drie lagen: de woorden die je leert in het dagelijks taalgebruik, de woorden die je leert door te lezen en de begrippen en concepten (bijvoorbeeld uit het zaakvakonderwijs) die de leraar expliciet moet aanbieden. Verreweg de meeste woorden leer je door te lezen. Ineens vallen de dingen voor hem op hun plaats. Hij wil het zaakvakonderwijs centraal gaan stellen en dat verrijken met boeken en teksten waarover hij met zijn leerlingen gaat nadenken. Zo kunnen ze samen een verzameling aanleggen van belangrijke concepten.

 

Dit is een mooi voorbeeld van een leerkracht die zich steeds blijft ontwikkelen en altijd blijft nadenken. Bart vindt via een blog een oplossing voor zijn probleem in de wetenschappelijke literratuur. Wat is dat, dé wetenschappelijke literatuur? En hoe weeg je de resultaten die erin beschreven worden? In de meeste methodes wordt aangegeven dat er een wetenschappelijke basis voor is, maar hoe controleer je dat? En wat is de waarde van zo’n wetenschappelijke claim binnen de specifieke context van jouw onderwijs, jouw leerlingen en hun persoonlijke taalbehoeften?

 

Onder wetenschappelijke literatuur verstaan we publicaties in - meestal internationale - wetenschappelijke tijdschriften. Die zijn niet eenvoudig te lezen, dus zul je vaak afhankelijk zijn van vakpublicaties waarin wetenschappelijk onderzoek wordt vertaald naar de praktijk, zoals in vaktijdschriften of in blogs. Maar hoe gebruik je die vertalingen?

 

Ten aanzien van de toepassing van wetenschap is het belangrijk dat je je het volgende realiseert: onderwijsonderzoek wordt altijd gedaan vanuit een context. Die verschilt per land en per school. Daarom is onderwijsonderzoek niet vanzelfsprekend toepasbaar elke situatie. Auteurs van wetenschappelijke artikelen zijn altijd transparant over hun uitgangspunten: ze baseren zich op recente publicaties van anderen, waaronder ook reviewstudies. Ze publiceren regelmatig artikelen, werken aan een universiteit of hogeschool en spreken met respect over collega-wetenschappers zonder het altijd met hen eens te zijn. Als ze bevindingen weerleggen, dan doen ze dat op een onderbouwde manier. Wetenschappers bevinden zich boven - dien altijd in een heel netwerk van wetenschappers, adviseurs en instellingen waarmee zij samenwerken. Als je onderwijsvernieuwers treft die in wetenschappelijk opzicht ‘lone rangers’ zijn, die zich niet baseren op recent internationaal onderzoek, alleen hun eigen verhaal willen horen en denigrerend spreken over collega’s, moet je je afvragen of je de juiste weg bewandelt.

 

Hoe ga je te werk als je je wilt baseren op wetenschappelijke literatuur? Dat kun je in drie stappen doen:

  1. De eerste stap is om jouw visie op leren te ijken aan hedendaagse uitgangspunten over duurzaam en betekenisvol leren. Auteurs als David Didau, Daniel Willingham, Ron Ritchhart en Dick van der Wateren formuleren belangrijke basisprincipes op het gebied van duurzaam en betekenisvol leren: duurzaam en betekenisvol leren leidt niet tot ‘leren voor de bühne’, maar tot werkelijke langdurige verandering in het brein. Betekenisvol leren gaat niet over wille - keurig gekozen onderwerpen, maar over thema’s die er werkelijk toe doen, over samenhang in het curriculum en daarmee over lezen, schrijven, spreken en denken ten dienste van de wereldoriënterende vakken. Duurzaam en betekenisvol leren is gericht op denken en pas in het verlengde daarvan op handelen. Het is niet fragmentarisch, maar zorgt voor duurzame verbindingen in het brein. Dat kan alleen als er langer gewerkt wordt aan rijke thema’s en als belangrijke concepten steeds opnieuw worden overdacht en uitgebreid. De leerstof wordt voor zwakke leerlingen niet vereenvoudigd, maar zij krijgen de ondersteu - ning die nodig is, zodat zij ook werkelijk kunnen leren. Een sterke drive om duurzaam en betekenisvol leren mogelijk te maken, vormt het noodzakelijk fundament voor taalonderwijs dat de taal- lees- en spreekvaardigheid duurzaam versterkt. Tips waarbij dat fundament ontbreekt, zijn zinloos.
  2. . De tweede stap is dat je nagaat welke onderbouwde basisprincipes bestaan ten aanzien van het leren van taal en, in het geval van dit artikel, van woordenschatonderwijs
  3. De derde stap is dat je in nieuwe publicaties zoekt naar verdieping, naar nuanceringen, naar net weer een ander perspectief, zodat je denkkader wordt verrijkt en er nieuwe ideeën ontstaan. 

Kritisch kijken naar onderwijs

Op basis van de hierboven geformuleerde stappen kijk je kritisch naar je onderwijs. Hoe dat zou kunnen, laten we hier zien aan de hand van een voorbeeld.

 

Roeland vraagt ons of hij het onderdeel woordenschat uit de taalmethode weg zou kunnen laten. Als hij probeert te redeneren over zijn onderwijs, realiseert hij zich dat hij altijd het gevoel heeft gehad dat je alle onderdelen van de methode moet volgen, omdat je leerlingen anders tekort doet. Ook denkt hij dat methodes gemaakt zijn door ontwikkelaars die veel beter op de hoogte zijn van woordenschatonderwijs dan hijzelf. Nu realiseert hij zich dat de contexten uit de taalmethode veel te arm zijn voor woordenschatonderwijs en hij wil gaan uitproberen of hij mooie kinderboeken over zaakvakcontexten niet als uitgangspunt kan nemen voor het denken en schrijven van leerlingen.

 

Roeland laat zien dat hij zich door kennisontwikkeling en kritische reflectie bewust wordt van zijn eigen onderwijsgewoontes en de gebrekkige effectiviteit ervan. Dat is spannend, maar het leidt hem wel op weg naar een rijke taalleeromgeving voor zijn leerlingen.

 

Tot besluit

Redeneren over onderwijs is een eerste stap op weg naar verandering. Wanneer je de stap van het redeneren niet zet, bestaat het gevaar dat je stopt met de ene methode en doorgaat met de andere, misschien enkel vanwege pragmatische redenen (de methode is goed te gebruiken in een combinatieklas). Werkelijk redeneren over onderwijs, alleen of samen met je team, vraagt tijd, maar is altijd de moeite waard

Loughran, J. (2019). Pedagogical reasoning: the foundation of the professional knowledge of teaching. Teachers and Teaching 25 (5) Loughran, J. (2019). Pedagogical reasoning: the foundation of the professional knowledge of teaching. Teachers and Teaching 25 (5). 523-535.

 

Van Koeven, E, Kootstra, G.J., De Groot, A., Schaafsma, F. (2018). Mbo-docenten Nederlands over hun vak. Platform voor Praktijkontwikkeling (https://plpo. nl/2018/02/27/mbo-docenten-nederlands-over-hun-vak/) 

Deel dit artikel